Harry Martinson

Harry Martinson zag in 1904 het levenslicht in het Zweedse Jämshög als vijfde van zeven kinderen. Zijn vader – een zeeman – overleed toen hij zes jaar oud was. Zijn moeder verliet haar gezin en vertrok naar Amerika. De kinderen groeiden op in pleeggezinnen waar ze als goedkope arbeidskrachten gebruikt werden. Op zijn zestiende beantwoordde Martinson de lokroep van de zee en werkte hij op verschillende schepen, meestal als stoker. In 1927 keerde hij, getroffen door tuberculose, terug naar Zweden. Hij ontmoette de veertien jaar oudere schrijfster Moa Swartz met wie hij in 1929 trouwde. In hetzelfde jaar verscheen Martinsons debuut: Spökskepp. Zijn grote doorbraak als dichter kwam er in 1945 met de publicatie van Passad. Naast poëzie verschenen er ook talrijke romans van zijn hand. In de jaren ’60 en ’70 kreeg Martinson veel kritiek te verwerken van de jongere generatie die hem een gebrek aan politiek engagement verweet. Wanneer hij in 1974 samen met Eyvind Johnson de Nobelprijs voor literatuur kreeg, ontstond er een heftig debat. Martinson raakte gedeprimeerd en verbitterd, met een zelfmoordpoging als gevolg. Hij overleed in 1978 in een ziekenhuis te Stockholm.

Verschenen boeken